Tien brainstormtechnieken

Tien brainstormtechnieken

1. Alfabet


Om beurt een woord zeggen met de volgende letter van het alfabet.

 
2. Associatie/ ketting


Eén woord roept één ander woord bij je op en dat ene andere roept dan weer een ander op… 

vb. molen - kermis - suikerspin - plakken - …

 
3. Bi-sociatie


Van twee woorden naar één woord 
vb. bloem en water doen me denken aan cake of waterlelie of… 


4. Bloemmethode of spinmethode


De bloemassociatie is een iets moeilijkere, maar erg nuttige brainstormtechniek. Deze techniek doet je afstand nemen en zo ontstaat er ruimte voor creativiteit.
Zet het belangrijkste woord uit je probleemvraag in het midden van een groot blad papier
Bedenk associaties en zet ze als bloemblaadjes rond het woord
Gebruik die nieuwe woorden weer als beginpunt om een nieuwe associatie te maken. Ga zo lang door als je wil.


5. Domino methode

vb. huis – snorkel – leeuw- … 


6. Lijnenspel


Ga in kleine groepjes rond een flap zitten. Iedereen krijgt een alcoholstift. Om de beurt trekt iedereen willekeurig een streep of een krul en je probeert iedere keer iets anders te doen. Doe zo voort tot heel je blad vol staat met lijnen. Probeer dan voorwerpen, mensen, gebouwen,… te herkennen in het lijnenspel. Brainstorm verder op dat lijnenspel.  


7. Veronderstellingen doorbreken


Kies nu één of meerdere woorden uit die je wel leuk vindt om iets mee te doen. Schrijf alle vanzelfsprekendheden op en stel je de vraag: wat als dat niet zou niet zijn…  
vb. subtropisch eiland (warm, cocktails, water, strand, palmbomen,…) leidt misschien tot de activiteit: wat doen mensen met slecht weer op een subtropisch eiland (douche pakken, naar de casino gaan, was binnen halen, cocktails drinken aan de bar, paraplu’s verkopen, naar dia’s kijken, naar de film gaan, museum bezoeken, kaartjes schrijven,…). Misschien inspiratie voor een regenachtige dag… 


8. Schaven 


Je bedenkt samen een bepaalde situatie of vertrekt van een bestaande speelhoek of spel.
De deelnemers houden het concrete idee voor ogen en sluiten de ogen:
Toevoegen: dan moeten ze “iets” toevoegen aan deze situatie.
Aanpassen: dan moeten ze “iets” aanpassen aan de gevormde situatie.
Maximaliseren: dan moeten ze “iets” maximaliseren in de gevormde situatie. 
Minimaliseren: dan moeten ze “iets” minimaliseren in de gevormde situatie.
Elimineren: dan moeten ze “iets” elimineren in de gevormde situatie.
Omkeren: dan moeten ze “iets” omkeren in de gevormde situatie. 

 

9. Geforceerd verband 


Som enkele dieren op, kies een dier, benoem 12 kenmerken en bedenk nieuwe ideeën vanuit die kenmerken.  
vb. papegaai: kooi, snavel, pluimen, nootjes, coco, kuif, spreken, vloeken, zaad, mest, piraat, luid 
vb. de tieners spelen groepjes indianen en Spanjaarden die de tempel als eerste willen bereiken, als de spanjaarden een indiaan kunnen vangen vliegt die in een kooi…  

10. Improvisatie-oefening  


De deelnemers worden verdeeld in groepjes van max. 5 personen. Zorg voor een schoenendoos met daarin een groot aantal kleine voorwerpen: een autootje, een pen, een bril, een veer, een munt, een elastiek, een zakdoek... Elke deelnemer krijgt een willekeurig voorwerp uitgereikt.


Opdracht: vertel iets over jezelf (waarheid), met het voorwerp als uitgangspunt. 
Vervolgopdracht: vertel iets over jezelf (verzonnen), met het voorwerp als uitgangspunt. 
Vat alle verhalen samen in een paar woorden. Kijk of er inspiratie in zit voor één of meerdere activiteiten.