Hoe ga je om met moeilijke gedragssituaties?

Hoe ga je om met moeilijke gedragssituaties?

Gedragsproblemen nemen verschillende vormen aan. Gedrag kan storend zijn voor de omgeving, bijvoorbeeld ongehoorzaam, agressief of impulsief gedrag. Het kan ook zijn dat vooral het lid zelf last heeft van hun gedrag. Angstige en depressieve gedragingen vormen ook een probleem, alleen vallen die minder op.

Of gedrag storend is, hangt ook af van wie ernaar kijkt. Gedrag dat voor iemand een probleem is, is dat niet per se voor een ander.

Als we willen omgaan met moeilijke gedragssituaties, gaan we op zoek naar de oorzaak van het gedrag en zoeken we een manier om daarbij te helpen. In veel situaties is het schuldgevoel van een lid dat iets verkeerd doet al genoeg om iets een volgende keer niet meer te doen. Als je leden bijvoorbeeld een kwajongensstreek uithalen en zo iets stuk maken, zullen ze een volgende keer misschien voorzichtiger zijn. Hoe kan je reageren als er iets gebeurt dat niet mag? Hieronder enkele tips!  

  • Wees altijd eerlijk en probeer rustig te praten. Als je voelt dat je boos bent, is het oké om dat te benoemen. Als je zelf in de fout bent gegaan, mag je dat gerust toegeven. Daarbij geef je aan je leden het goede voorbeeld. Voorbeeld: je hebt heel hard geroepen omdat je zelf heel erg moe was, maar dat was eigenlijk niet nodig. 

  • Wees zo consequent mogelijk. Als dat niet lukt, leg dan uit waarom je ergens van afwijkt. Het wordt verwarrend als het ene kind iets mag en het andere niet, of als een oudere afdeling iets mag wat een jongere afdeling niet mag. 

  • Geef uitleg waarom iets niet mag. Je begrijpt zelf ook beter waar het om gaat als je weet waarom iets op die bepaalde manier in elkaar zit. Bij je leden is dat ook zo. “Omdat ik het zeg” of “daarom” kunnen daarbij enkel voor frustratie zorgen en zijn dus geen goede redenen. 

  • Reageer snel op ongewenst gedrag bij je leden. Als je iets ziet gebeuren dat niet mag of kan, wacht dan geen half uur met erop te reageren. Dat is verwarrend en kan leiden tot discussie. 

  • Verantwoordelijkheid geven is een handig hulpmiddel om een lid dat vaak negatief gedrag stelt positief te benaderen. Zo weet het lid duidelijk wat het moet doen om een complimentje te krijgen. Een voorbeeldje? Geef je lid de opdracht om ervoor te zorgen dat iedereen bij de groep blijft tijdens een dorpsspel. 

Bij Chirojeugd Vlaanderen zijn we geen fan van straffen maar proberen we te investeren in een positieve groepssfeer in plaats van de traditionele autoriteit die we allemaal kennen van 'vroeger'. Benieuwd hoe je dat als leiding kan aanpakken? Lees hieronder verder!

Kom te weten wat je kan doen:

1. Voor een conflictsituatie

Nieuwe autoriteit i.p.v. traditionele autoriteit

Als leiding ben je en blijf je een autoriteitsfiguur. Je staat in voor de veiligheid van de groep en afspraken die je gemaakt hebt, moeten gevolgd worden. De manier waarop je die rol invult, verandert wel:

  • NIET: je hebt altijd gelijk en je leden moeten gehoorzamen.
    WEL: je maakt fouten en durft dat toegeven, ook tegenover je leden.
  • NIET: je maakt zelf regels en legt ze op aan de leden.
    WEL: je overlegt samen met je leden welke afspraken jullie zullen naleven (pas inspraak aan naargelang de leeftijd ).

Gedeelde verantwoordelijkheid

  • NIET: conflictsituaties moet je niet in je eentje of enkel met je afdelingsleiding oplossen. Iedereen draagt mee verantwoordelijkheid.
    WEL: samen met de gehele leidingsploeg spreek je een 'beleid' af om om te gaan met conflictsituaties. Iedereen is verantwoordelijk, iedereen helpt iedereen. 

2. Tijdens een conflictsituatie

Rust bewaren en verzet tonen

  1. Escalatie voorkomen

    Als een kind iets fout doet, hebben we de neiging om het zo snel mogelijk een straf te geven. Dat werkt vaak niet en leidt alleen maar tot nog meer conflict, omdat het kind nog helemaal opgedraaid is. Beter is het te wachten tot het gekalmeerd is om dan een gesprek aan te gaan.
    Mag je op het moment zelf dan niets doen? Uiteraard wel, hier een paar tips!
     
    • NIET: eindeloos discussiëren, dat leidt toch tot geroep en frustraties.
      WEL: een duidelijke boodschap gericht naar het kind, bv.: 'Wat jij gedaan hebt, is niet oké en het is mijn taak als leiding om dat af te keuren.'
    • NIET: kind najagen en proberen vast te grijpen.
      WEL: kind laten gaan, maar het regelmatig benaderen om te zien of het klaar is voor een gesprek. Lukt het niet, dan blijf je rustig en probeer je later nog eens. Blijf het gedrag afkeuren: 'Ik merk dat je nog niet klaar bent voor een gesprek, maar wat je gedaan hebt, is niet oké. We hebben het er zo dadelijk wel over.'
  2. Verzet tonen

    Een straf opleggen, zal niet helpen om in de toekomst hetzelfde gedrag van een kind te vermijden. Dat kind moet zelf inzien dat wat het gedaan heeft niet oké is en dat het iets zal moeten doen om het goed te maken. Als leiding neem je een verzetshouding aan in plaats van een straffende houding. Je doet dat op de volgende manier:
     
    • NIET: proberen te winnen door bv. het kind hardhandig in de hoek te zetten.
      WEL: doorzetten door te zeggen hoe jij je voelt bij het gedrag van het kind en dat blijven herhalen tot het klaar is voor een gesprek.

3. Na een conflictsituatie

Een goed gesprek en verantwoordelijkheid bij de leden

  1. Wacht tot het kind gekalmeerd is (of ijzer smeden als het koud is)

    Wanneer het kind gekalmeerd is, ga je ermee in gesprek. Benader het altijd op een rustige manier en als je merkt dat het niet vlot loopt, stop je het gesprek. Blijf zeggen dat het gedrag van het kind niet oké was en dat je later nog eens terugkomt om erover te praten. Hoe pak je zo'n gesprek aan?
    • NIET: onmiddellijk straffen of compensatie verwachten.
      WEL: wachten tot het kind gekalmeerd is om in gesprek te gaan.
    • NIET: inzichten opdringen en vervolgens een straf opleggen.
      WEL: het kind zelf laten inzien dat zijn of haar gedrag niet oké was en het laten nadenken over een gepaste manier om het goed te maken. 
  2. Herstel (of hoe het gedrag weer goedmaken)
    • Gedeelde verantwoordelijkheid: 
      • Laat je leden zelf nadenken over een gepaste manier om hun gedrag goed te maken. Help hen door ervoor te zorgen dat dat in verhouding is met het moeilijke gedrag en beperkt is in tijd.
      • Spreek met de hele leidingsploeg af hoe jullie zulke situaties aanpakken. Zorg ervoor dat je altijd bij iemand terechtkan als het te veel wordt.
    • Pas je aan de leeftijd aan:
      Zowel ribbels als aspi's kunnen zelf nadenken over een gepast herstel, maar bij de jongste afdelingen zal je wat meer moeten helpen. Je kan bijvoorbeeld een aantal voorstellen geven waaruit ze kunnen kiezen.

Inspiratie nodig? Neem een kijkje op de Sorrybox.