Olympische Winterspelen
Ijshockey
De groep wordt in twee teams verdeeld. Iedereen van het team krijgt een nummer (zoals bij vlaggenroof). De teams zitten elk aan een zijlijn van het speelveld. Aan beide uiteinden van het speelveld staan goals (vb. twee stoelen) en in het midden ligt een handdoek/dweil/das. De leiding zegt een nummer en de kapoenen die dit nummer toegewezen kregen, moeten proberen om de handdoek/dweil/das in de goal van het andere team te krijgen. Pas op, want als ze getikt worden door de andere kapoen moeten ze de handdoek/dweil/das laten vallen en kan de andere kapoen deze afpakken.
Kleiduifschieten
Een kapoen gaat met zijn buik op de schommel liggen en wordt geduwd door een andere kapoen of door de leiding. Op de grond onder de schommel liggen ballen (voetballen of tennisballen). De kapoen op de schommel probeert een bal te pakken en op het hoogte punt gooit hij deze naar de de piramide van blikjes (zoals bij ballengooien) OF probeert hij deze in de emmer/hoepel te gooien. Hij krijgt hiervoor drie kansen. Als de drie ballen gegooid zijn, worden de punten opgeteld (1 punt per omvergeworpen blik OF 1 punt per bal in de emmer/hoepel).
Marathon
De groep wordt in twee teams verdeeld. De lopers staan naast elkaar op de startlijn. Bij het teken loopt de eerste in de rij naar het gemarkeerde punt, loopt errond en keert terug. Dan neemt deze de tweede loper mee en doen ze hetzelfde. Dit gaat zo door tot alle lopers aan de slinger zitten. De slinger mag onderweg niet uit elkaar vallen, anders moeten ze opnieuw beginnen.
Kunstschaatsen
Voor we beginnen spreken we af welke opdracht bij welk nummertje hoort. Vb. 1 = op je buik gaan liggen, 2 = een pirouette maken, 3 = hoog gaan staan, 4 = superman, 5 = sprinten. De kapoenen lopen kris kras door elkaar. Wanneer de leiding een nummer roept, voeren ze de opdracht uit. Wie de opdracht fout of niet uitvoert, valt af.
Curling
Petanque maar in plaats van zo dicht mogelijk bij een balletje te gooien, moeten ze zoveel mogelijk ballen in de cirkels krijgen. Hoe kleiner de cirkel, hoe meer punten.
Materiaal
Stoelen Handdoek/dweil/das Voetballen/tennisballen Lege blikjes/emmer/hoepel PetanqueballenGroepen: 3
Intensiteit: 2
Leeftijd: van 6 tot 16 jaaar
Spelers: van 0 tot 30
Soort: pleinspelen
Terrein: buiten
Thema's: Sport